Koolmezen in de stad passen zich aan, maar doen het minder goed |
|
|
|
|
| Linde Kruese,
donderdag 11 oktober 2018 |
 |
| 49 sec |
Tuinvogels proberen zich op uiteenlopende manieren aan te passen aan de verstedelijking van hun leefgebieden. De vraag is of dat lukt. Vijf Belgische instellingen (KU Leuven, UCL, UGent, UA, KBIN) hebben de afgelopen zes jaar onderzocht hoe verstedelijking verschillende soortgroepen beïnvloedt, waaronder stadsmezen.
 |
In de stad is het druk, lawaaierig en 's nachts wordt het niet overal even donker. Geen perfecte omstandigheden voor vogels. Maar mezen passen zich goed aan aan de stad: ze zijn minder schuw, zingen hoger om boven verkeersgeluiden uit te komen en ze zijn actief in het schijnsel van straatlantaarns. Toch toonde het onderzoek aan dat koolmezen in de stad minder vroeg eieren leggen, minder eieren leggen en minder jongeren grootbrengen. De kans dat een ei leidt tot een uitgevlogen jong, bedraagt 62% in een sterk verstedelijkte omgeving tegenover 84% in een natuurlijke omgeving.
Minder voedsel Er is niet één verklaring voor de verschillen in broedsucces. In de stad leven veel katten, wat leidt tot een onnatuurlijk hoge prestatiedruk voor de vogels. Ook verschilt het voedselaanbod tussen stad en natuur sterk. Dat is te linken aan het aantal inheemse boomsoorten in de omgeving: op platanen en paardenkastanjes zijn nu eenmaal veel minder rupsen te vinden dan op eiken, berken wilgen. Dat werd tijdens het onderzoek vastgesteld door middel van video-opnames in nestkasten. Het aantal rupsen in het minst verstedelijkte gebied was 90% ten opzichte van 67% in het meest verstedelijkte gebied.
Bron: Natuurpunt.be
| LOGIN
met je e-mailadres om te reageren.
|
|
|
| Er zijn nog geen reacties. |
|