Whatsapp Facebook LinkedIn Instagram RSS feed

Veel speeltuinen niet uitdagend genoeg

NIEUWS
Facebook Linkedin Whatsapp
Kelly Kuenen, dinsdag 17 april 2018
161 sec


Het aantal kinderen dat dagelijks buiten speelt is sinds 2013 gedaald van 20 naar 14 procent. Dat meldt de NOS aan de hand van onderzoek dat werd uitgevoerd in opdracht van Jantje Beton.


Een derde van de kinderen wil wel meer buiten spelen, zo blijkt uit dat onderzoek, maar heeft het druk met andere zaken of vindt speelplekken saai. Volgens het onderzoek zijn er stappen te behalen in het realiseren van meer spannende plekken om te spelen én minder hinder van verkeer.

Als planoloog bij Speelruimtespecialisten OBB heeft Elske Oost-Mulder dagelijks te maken met diverse vraagstukken rond speelruimten. 'Ik moet zeggen dat als ik met kinderen spreek, bijvoorbeeld voor het opstellen van een beleidsplan of het maken van een ontwerp, ze volop spreken over buiten spelen. Ik heb niet het idee dat er onder hen minder animo is', vertelt ze. 'Maar dat kinderen minder elke dag buiten spelen, kan wel kloppen. Er is ook zoveel aanbod van andere dingen, zoals clubs en verenigingen.'

Rol van de ouders
Overigens moet bij spelen de rol van ouders niet onderschat worden. Want jong geleerd is inderdaad oud gedaan. 'Kleinere kinderen zijn afhankelijk van hun ouders om naar de speeltuin te gaan. Als die ouders dat niet doen, dan worden de kinderen ook niet met dat idee opgevoed en zullen zij, als ze zelfstandig naar de speeltuin kunnen, dat minder snel doen. We zien heel veel verschil tussen kinderen van ouders die dat wel en niet doen. Kinderen van ouders die dit stimuleren lopen voor in hun fysieke ontwikkelingen, hebben meer zelfvertrouwen omdat zij dingen mogen en zijn sociaal sterker.'


'Er zijn voldoende uitdagende speelplekken voor de kleine kinderen, maar bij de iets oudere kinderen loopt het spaak'

Oost-Mulder ziet wel een kentering naar een steeds grotere groep die het belang van buiten zijn en buiten spelen ziet. In de praktijk signaleert ze daarbij drie groepen. 'Ouders die buiten spelen bewust stimuleren. Dit is vaak de hoger opgeleide groep. Daarnaast zien we een andere groep waarvan beide ouders werken en de kids op BSO en clubjes doen. Tot slot een groep die meer tijd heeft en neemt en sociaal betrokken is bij de buurt. Zij en hun kinderen leven meer op straat in en voor hun buurt.'

De tekst loopt door onder de afbeelding.


Weinig uitdagend
Ziet zij ook dat speelplekken te saai worden bevonden? 'Absoluut. Er zijn voldoende uitdagende speelplekken voor de kleine kinderen, maar bij de iets oudere kinderen loopt het spaak. Veel speeltuinen zijn aangelegd na de oorlog. Een deel daarvan staat er nog, ofwel in originele staat, ofwel meegegroeid met de leeftijd.' De eerste variant is verouderd, bij de laatste gaat aanpassing niet altijd goed. 'De plek is dan ontworpen voor kleine kinderen. Vervolgens wordt een toestel vervangen door een schommel met de gedachte dat de plek dan geschikt is voor de wat grotere kinderen. Maar voor oudere kinderen is dat niet afdoende; zij willen iets groters, een kabelbaan, klim- en klouterelementen. Dat kan op die plekken niet.'

Dat bewoners steeds vaker mogen meebepalen wat waar komt te staan, maakt de situatie complexer. 'Mensen zijn bang voor hangjeugd en overlast. Met name de naoorlogse generatie houdt veel tegen. Overigens is dat soms terecht; een speelplek voor grotere kinderen neemt meer ruimte in en staat - door eerder genoemde aanpak - inderdaad vaak nogal dicht op woningen.' Of er genoeg (uitdagende) speelplekken zijn, en hoe kinderen, ouders en gemeente ermee omgaan, verschilt volgens Oost-Mulder erg per dorp en stad.

Andere aanpak
Hoe zou je deze tendens kunnen doorbreken? 'Ik denk dat het vraagt om een andere manier van participeren', antwoordt Oost-Mulder. 'We moeten niet denken op plekniveau, maar op buurtniveau. De investeringswaarden zijn nu verspreid. Volgens mij is het effectiever de investeringswaarde te bundelen, op één plek neer te leggen en van daaruit te kijken wat nodig is.' Als je een goede basis legt waarmee ieder kind een gelijke kans geeft, kun je kleinere speelplekjes meer loslaten.

In de gemeentelijke begroting is de investering gekoppeld aan de inventaris en wordt vooral op detailniveau besloten. 'Dat betekent bijvoorbeeld dat als er een glijbaan kapot is, dat dát toestel wordt vervangen. Terwijl je beter kunt uitzoomen om te kijken hoe verschillende speelplekken zich tot elkaar verhouden; de begroting niet linken aan toestellen maar aan de complete buurt. Als je vijf kleine speelplekken hebt die aan het einde van hun levensduur zijn, kun je besluiten die te vervangen door één grote speelplek.'

In de praktijk is dat lastig, niet alleen om het financieel te regelen, maar ook omdat omwonenden vaak kritiek uiten als speeltoestellen verdwijnen. 'Een grote speeltuin kan bovendien een enorme aanzuigende werking hebben, waardoor deze weer snel te klein is.' Wat het extra lastig maakt, is dat "de speeltuin" vaak iets is wat iemand van de gemeente "erbij doet". 'Er gaat dan veel geld naar grote dingen, maar speeltoestellen worden snel vergeten.'


LOGIN   met je e-mailadres om te reageren.

REACTIES
Er zijn nog geen reacties.

tip de redactie

Meld je aan voor onze digitale nieuwsbrief.

ONDERDELEN
Archief
Dossiers
Green Industry Profile
Webshop
OVER ONS
Over ons
Duurzaamheid & NWST
Contact
Het team
ADVERTEREN EN ABONNEREN
Fysiek abonnement
Digitaal abonnement
Abonneren nieuwsbrief
Adverteren
Verschijningsdata
MEER
Redactionele spelregels
Algemene voorwaarden
Disclaimer
Privacy
Cookies
ONDERDELEN
OVER ONS
ADVERTEREN EN ABONNEREN
MEER